Verb Forms
Tegenwoordig en verleden deelwoord:
opwindend; opgewonden
Presens:
wind op, windt op, windt op
(4e - 6e pers.) winden op
Imperfect:
(1e - 3e pers.) wond op
(4e - 6e pers.) wonden op
Toekomende tijd I:
zal opwinden, zult opwinden, zal opwinden
(4e - 6e pers.) zullen opwinden
Conditionalis I:
(1e - 3e pers.) zou opwinden
(4e - 6e pers.) zouden opwinden
Perfectum:
heb opgewonden, hebt opgewonden, heeft opgewonden
(